De oogst van 150 jaar Ruimzicht – lustrumlezing

Tijdens het opruimen van mijn huis met het oog op mijn aanstaande verhuizing, kwam ik dit roestvrijstalen pannetje tegen.

Ik herinner me als de dag van gisteren onze eerste date, in de herfst van 1998, precies twintig jaar geleden, waarbij Sjoerd indruk op mij maakte met een traditionele Hollandse maaltijd met aardappelen, groente en biefstuk – in de jaren negentig was vegetarisme onder studenten niet zozeer ideëel, maar vooral financieel gemotiveerd – en een in dit pannetje, zelf gemaakte béchamèl-saus.

Dit pannetje gaat ondertussen al meer dan een half leven mee, en het is behalve wat gebruikssporen hier en daar, niet stuk te krijgen. Het doet ook vandaag nog prima dienst en het staat regelmatig bij ons op tafel.

Daar heeft het niet altijd gestaan. De eigenlijke, rechtmatige eigenaar, zo bleek, was niet mijn geliefde, maar Tout Passe, het convivium waar we elkaar een half jaar daarvoor ontmoetten.

Feit is dat het clandestien is meegereisd van Tout Passe naar de staatsliedenbuurt in Amsterdam – waar het befaamde liefdesmaal plaatsvond – , vandaar naar ons huis op de Wallen, en nu staat het op het punt om opnieuw ingepakt te worden in een verhuisdoos, dit keer met bestemming Amsterdam-Zuidoost.

Omdat niet menselijks ons vreemd is, ga ik er vanuit dat er in de loop van die 150 jaar ongetwijfeld meer spullen al dan niet bewust vanuit Ruimzicht zijn meegereisd naar nieuwe bestemmingen.

Behalve dat die ontvreemdingen Ella, de Juffrouwen en de directeurs-echtparen van oud en Nieuw Ruimzicht, ongetwijfeld de nodige grijze haren bezorgd hebben, staan die pannen, lepels, theedoeken, liedboeken, vul maar in, symbool voor wat we meegenomen hebben of meenemen uit onze tijd bij Ruimzicht.

In de lustrumglossy – waar ik een sneak preview van heb gekregen – geven mensen daar woorden aan.

Hier en daar proef ik in de terugblikken een vleug nostalgie naar de goede oude tijd. En is tussen de regels het verdriet voelbaar om wat er niet meer is en wie er niet meer zijn.
Dan weer spat het aanstekelijke enthousiasme van een nieuwe generatie van de bladzijden. Of lezen we een eerlijk verhaal over de moeite die het kostte om te wennen aan het gemeenschappelijke leven in een convivium.
En er zijn de verhalen van dankbaarheid vanwege geboden kansen, het vinden of hervinden van je roeping, de liefde van je leven of jarenlange vriendschap.

U, jij en ik, allemaal maken we op de een of andere manier deel uit van 150 jaar wonen, studeren en bezinnen.

Van Ds Van Dijk met wie het allemaal begon, het oude Ruimzicht in Doetinchem, Nieuw Ruimzicht in Doorn, de convivia, de Aktie Late Roepingen tot en met coaching en begeleide intervisie voor predikanten: allemaal zijn we op de een of betrokken of betrokken geweest bij Ruimzicht. (En als u dat nog niet was, dan wordt u dat vandaag.)

En nu we hier toch zijn om het dertigste lustrum te vieren, wil ik de gelegenheid aangrijpen om twee vragen te stellen:

Wat is nu eigenlijk de oogst van 150 jaar Ruimzicht? Waar staat Ruimzicht voor, met haar 150 jaren studeren, wonen en bezinnen?

En, gezien de actuele ontwikkelingen in kerk en samenleving:
wat zijn de uitdagingen waar Ruimzicht met het oog op de toekomst voor staat?

Om te beginnen met die eerste vraag:
Wat is de oogst van 150 jaar Ruimzicht? Waar staat Ruimzicht voor, met haar 150 jaren studeren, wonen en bezinnen?

Voordat ik met jullie deel wat wat mij betreft de oogst van Ruimzicht is, nodig ik u uit om met de persoon die naast u zit uit te wisselen wat wat u betreft het antwoord op deze vraag is.

Het moge duidelijk zijn dat er op deze vraag meerdere – geen goede of foute – antwoorden mogelijk zijn. Als je het mij vraagt, bestaat de oogst van Ruimzicht, waar Ruimzicht voor staat, uit vijf elementen.

Die oogst van Ruimzicht – zo verwoord ook Hester Radstake het in de glossy – dat zijn allereerst de mensen.
Mensen van toen en nu. Die bij Ruimzicht woonden of wonen.
Die dankzij Ruimzicht konden en kunnen studeren.
Die ondersteund door Ruimzicht weer de zin en ziel van hun predikantschap ontdekten of ontdekken.
Ruimzicht dat zijn de predikant-directeuren, de juffrouwen, directeurs-echtparen, de medewerkers en de bestuursleden, die het mogelijk maakten en maken. En die zich er met hart en ziel voor inzetten.
Ruimzicht – het kan niet mooier gesymboliseerd worden dan op de uitnodiging voor dit lustrum – Ruimzicht dat zijn de mensen. Ruimzicht dat zijn wij.

En als wij om ons heen kijken, dan zien we dat Ruimzicht –  en dat is wat mij betreft het tweede element van de oogst – springlevend is. We zijn hier niet alleen bij elkaar om terug te kijken, herinneringen op te halen en het verleden te gedenken. We zijn hier ook om te vieren wat er is:

Acht convivia in Amsterdam, Utrecht en Groningen, waaronder het internationale Casa Mundo in een voormalig kerkgebouw, en een bloeiende praktijk van ondersteuning van predikanten, zodat zij toegerust worden voor hun taak in kerk en wereld. Er zijn momenten geweest in de geschiedenis van Ruimzicht dat dat niet voor mogelijk werd gehouden.

Dat Ruimzicht vandaag zo springlevend is – en dat brengt ons bij het derde element van de oogst –  komt omdat deze stichting met een lange historie en gekoesterde tradities op een aantal cruciale momenten, in antwoord op de ontwikkelingen in kerk en samenleving, de bakens heeft weten te verzetten en wendbaar bleek.

Dat inslaan van nieuwe wegen ging overigens niet zonder slag of stoot en aan de tafels van besturen, commissies, raden en werkgroepen werden als het moest ‘soms harde noten gekraakt en werd verlies geleden’, aldus Florida Kok in het openingsartikel van de glossy.

Het vierde element van de oogst is solidariteit, zo je wilt dienstbaarheid, als de rode draad en het leidende principe van de activiteiten van Ruimzicht en de manier waarop stenen en geld aan mensen worden verbonden.

Dienstbaarheid aan de opleiding en scholing van predikanten, – ook en juist voor wie de studie niet vanzelfsprekend was en is –  en dienstbaarheid aan de vorming van jonge, christelijke academici, zodat zij op hun beurt leren om vanuit solidariteit verantwoordelijkheid in kerk en maatschappij op zich te nemen.

Hoewel die dienstbaarheid niet per se uniek is, is de manier waarop Ruimzicht vervolgens deze dienstbaarheid inkleurt dat wel.
Wat Ruimzicht kenmerkt, en wat wat mij betreft ook als laatste en vijfde element hoort bij de oogst van Ruimzicht, is de ruimte voor diversiteit van geloven en geloofsbeleving.

‘Confessionelen, Ethischen, Gereformeerde Bonders en Barthianen’ (in: ‘100 jaar Ruimzicht 1868-1968’, 1968, p. 6): van meet af aan is Ruimzicht een brede beweging van mensen die zich herkenden in het levende geloof en de liefde voor de kerk die haar stichter bewogen.

Openheid voor de breedte van de kerk, de eigen tijd en cultuur en aandacht voor spiritualiteit, gaan hand in hand met de vrijheid en de stimulans om ruim te zien. En, met de woorden uit de zomerontmoeting van 1995: ‘Het is opmerkelijk, dat het werk van Ruimzicht in zo’n lange geschiedenis en onder zeer wisselende omstandigheden die identiteit heeft bewaard.’ (in: ‘Ruim Zicht. De Geschiedenis van een Hervormde Vereniging’, bij het 130-jarige bestaan Ruimzicht, 1999).

Concluderend denk ik dat de oogst van 150 jaar laat zien dat:

Ruimzicht draait om mensen.
We in Ruimzicht te maken hebben met een 150-jarige die springlevend is.
Die in antwoord op de ontwikkelingen in kerk en wereld als het nodig was, wendbaar bleek.
En tot op de dag van vandaag dienstbaar is aan predikanten en jonge academici, door hen de ruimte te bieden en uit te dagen om verantwoordelijkheid te nemen. Voor zichzelf, voor elkaar, voor de ander. En natuurlijk, daar zeggen we daar vandaag maar wat graag ‘Amen’ op.
Maar dat het ook zo zij, zal zijn en zal blijven, is niet vanzelfsprekend. En dat brengt mij bij mijn tweede vraag:

Gelet op deze oogst, en gezien de actuele trends en ontwikkelingen in kerk en samenleving, wat zijn dan de belangrijkste uitdagingen waar Ruimzicht met het oog op de toekomst voor staat?

Er zijn vier actuele trends of ontwikkelingen in kerk en samenleving, die volgens mij in dit kader relevant zijn, beginnend bij de samenleving:

De eerste – en als we trendwatcher Hilde Roothart (auteur van de jaarlijkse Trendrede, http://trendrede.nl/wp-content/uploads/2016/01/def.-Trendrede-2018-lowres.pdf) moeten geloven ook meteen de meest verstrekkende maatschappelijke ontwikkeling – is de groeiende tweedeling tussen mensen. Verschillen tussen mensen naar achtergrond, opleiding, woonsituatie, leefstijl, worden groter, en dat zorgt voor onrust en onzekerheid. Bijgevolg trekken we steeds kleinere cirkels om ons heen van mensen die we kennen en vertrouwen. Cirkels die elkaar steeds minder overlappen en die we steeds krapper trekken, waarmee we de kloof tussen ons en de ander(ren) vergroten.

Steeds prangender wordt daarmee de vraag hoe we met verschillen en diversiteit omgaan. Verbinding lijkt in alle antwoorden op die vraag het toverwoord: alleen door verbinding kan de groeiende kloof tussen mensen overbrugd worden. En verbinding gebeurt in de tussenruimte, daar waar persoonlijke cirkels overlappen, waar mensen even geen belang hoeven te vertegenwoordigen en zichzelf mogen zijn als mens tussen andere mensen, aldus Roothart (in: ‘Trendrede 2018’, http://trendrede.nl/wp-content/uploads/2016/01/def.-Trendrede-2018-lowres.pdf). Vandaar de burgerinitiatieven, waar mensen elkaar weer ontmoeten, van bankjescollectief tot burenhulp.

Onder de behoefte aan verbinding, gaat nog iets anders schuil, dat is de tweede maatschappelijke trend:

Het ontbreken van een gedeeld verhaal en het vermoeden dat het leven toch meer is dan het langzaam uitknijpen van een tube tandpasta – ‘we moeten eruit persen wat erin zit’ (aldus Arjen van Veelen, in: ‘Voor zingeving heb je geen religie nodig’, De Correspondent, https://decorrespondent.nl/8691/voor-zingeving-heb-je-geen-religie-nodig-in-gesprek-met-de-goeroes-van-het-gewone-leven/1615919993952-1b71b76b) – motiveert mensen om te zoeken naar betekenis, naar zin in het leven. ‘Onze crisis is niet langer materieel, hij is existentieel, hij is spiritueel. We hebben zo f*cking veel spullen en zoveel mogelijkheden, dat we niet meer weten waar we nog een f*ck om moeten geven.’, niet mijn woorden, maar die van Mark Manson in zijn bestseller De Edele Kunst van Not Giving a Fuck (geciteerd door Arjen van Veelen, in: ‘Voor zingeving heb je geen religie nodig’, De Correspondent, https://decorrespondent.nl/8691/voor-zingeving-heb-je-geen-religie-nodig-in-gesprek-met-de-goeroes-van-het-gewone-leven/1615919993952-1b71b76b).

Ook Roothart onderkent die behoefte aan zingeving en zij gaat nog een stap verder:
In de veranderende samenleving zijn we op zoek naar een nieuw ethisch kompas (in: ‘Trendrede 2018’, http://trendrede.nl/wp-content/uploads/2016/01/def.-Trendrede-2018-lowres.pdf). Dat vraagt – en dat is wat mij betreft de derde maatschappelijke ontwikkeling- om moedige leiders en professionals die, waar het verlangen naar betekenis schuurt met het systeem, durven op te staan.’

Minister Hugo de Jonge sluit in zijn speech bij de opening van het academisch jaar van de VU – jaarthema Connected World – hierbij aan, als hij tegen de studenten zeg: ‘(En) draag niet alleen verantwoordelijkheid voor je studie, en geef niet alleen vorm aan je eigen toekomst, maar geef ook vorm aan onze toekomst. Aan een samenleving waarin we elkaar verstaan, waarin we omzien naar elkaar en we ook een boodschap hebben aan elkaar. (…) Zonder een ander ben je minder compleet.’ (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/toespraken/2018/09/03/opening-academisch-jaar-vu).

Trendwatcher Roothart merkt op dat het besef begint door te dringen dat hierin een rol is weggelegd voor de kerk. Als verbinder tussen mensen, zonder aanziens des persoons:
‘Ik zou inzetten op onderlinge menselijke contacten. Niet per se in de kerk als gebouw, maar ook op andere plaatsen’ (in: ‘Estafette. Hilde Roothart’, Woord & Weg, januari 2018, pp. 11-13)

En gelukkig krijgen kerken – en dat is wat mij betreft de vierde ontwikkeling – steeds meer oor en oog voor wat er in de samenleving leeft. Terwijl kerkelijkheid in haar traditionele vorm op haar retour is (o.a. Marten Vandermeulen, ‘Het einde van de kerk als vereniging, in: Ouderlingenblad, februari 2018) en we langzamerhand spreken over ‘kerkzijn in de marge’ (denk o.a. aan het proefschrift Jacobine Gelderloos, ‘Meaningful in the Margins’, 2018), ontwaakt het bewustzijn dat in deze samenleving desondanks voor de kerken een taak is weggelegd.

In Kerk 2025 (2016) wordt daarom gezocht naar zowel aansluiting bij, als kritische reflectie op maatschappelijke ontwikkelingen. De uitdaging wordt opgepakt om vanuit een nieuwe onbevangenheid en vrijmoedigheid te spreken over God en geloof en om te ontdekken dat verbinding samen kan gaan met vormen van kerkzijn die passen bij mensen die in een netwerkcultuur leven. De maatschappelijke tegenbeweging dat het lokale opnieuw ontdekt wordt, biedt aanknopingspunten voor combinatie van globale en lokale visie op de kerk als ‘een plaats waar je naam genoemd wordt en waar je zelf de naam van de ander noemt’ (globalisering) (Kerk 2025, 2016, p. 8-9).

Het is – denk ik – niet toevallig dat veel pioniersplekken en missionaire activiteiten zich richten op ontmoeting en de overlap tussen cirkels. Van moestuinen tot een ophaalservice van overgebleven maaltijden, en van bijbellezen in de kroeg tot een kloosterkamp op het grasveld voor de kerk.

Wat betekenen deze ontwikkelingen in kerk en samenleving voor het Ruimzicht van de toekomst?

De tweedeling in onze maatschappij en de noodzaak van ontmoetingen in de tussenruimte.
De behoefte aan zingeving en betekenis, die verder gaat dan het principe van de tube tandpasta.
De roep om academici en professionals die hun verantwoordelijkheid nemen en opstaan wanneer structuren schuren met menselijke ervaring en behoeften.
En de behoefte aan predikanten en theologen die ook buiten het veilige kader van het gebouw en alles waar dat voor staat, vorm geven aan kerkzijn en goed nieuws aan het licht brengen.

Hoe kan de 150-jarige die we vandaag gedenken, met deze uitdagingen op weg gaan, de toekomst in?

Er valt ongetwijfeld meer over de te zeggen, en ik ben ook benieuwd hoe de panelleden daar tegenaan kijken, maar ik noem hier drie denkrichtingen:

Ten eerste denk ik dat deze ontwikkelingen vragen om een kritische – ook theologische – evaluatie  van het concept van de convivia:
Hoe kunnen – in het kader van diversiteit – onze huizen naar hun aard ‘tafelgemeenschappen’ zijn en blijven, waar verschillende persoonlijke cirkels (van geloofstradities en achtergronden) overlappen en we werkelijk een boodschap hebben, niet alleen aan elkaar, maar ook aan de (onbekende) ander?
En in het kader van solidariteit: hoe kunnen de convivia huizen zijn en blijven, waar de gast gastheer wordt (Lukas 24. 13-25) en de vreemdeling kind aan huis is (Handelingen 8, 26-40)?

Ik denk daarbij aan de kritische theologie van Bonhoeffer –  inspiratiebron voor Wolfensbergers concept van de convivia -, die het beeld voor ogen heeft van leefgemeenschappen die voorbereiden op en toerusten tot een leven als christenen in de wereld. Met als basis van gemeenschap het gegeven dat de ander net als jij, eigendom van Christus is en dat Gods Geest in hem/haar woont (Kick Bras, ‘Voor het leven. De spiritualiteit van Dietrich Bonhoeffer’, 2018, p. ).

Ten tweede denk ik dat daaraan gerelateerd het stimuleren tot en oefenen in spreken over God en geloof meer nadruk zal moeten krijgen:
Hoe voorkomen we dat, misschien wel juist vanwege de nadruk op ruimte en diversiteit, het geloofsgesprek verwatert tot een ieder voor zich en God voor ons allen? Hoe helpen we (aanstaande) predikanten, academici en professionals om hun verantwoordelijkheid te nemen en – als het moet – op te staan waar structuren schuren met de menselijke maat en waardigheid?

Ik denk aan een veel explicieter appèl aan wie bij Ruimzicht woonden en wonen, dankzij Ruimzicht studeerden en studeren, mede door Ruimzicht werden en worden gevormd. En dan niet alleen appèl op hun verantwoordelijkheid, maar ook het ontwikkelen van ondersteunende tools en vormen, waardoor zij ook na hun tijd met of bij Ruimzicht hun verantwoordelijkheid in kerk en samenleving op zich kunnen nemen.

En ten derde denk ik dat er meer aandacht zou moeten zijn voor de positionering van Ruimzicht als organisatie in het bredere veld:
Wat zijn – behalve de terecht gekoesterde verbinding met de Protestantse Kerk –  medereizigers in wie we ons als organisatie herkennen, die ons uitdagen tot en bevragen op wat we doen met die overvloedige oogst?

Ik denk aan de pioniersplekken in onze studentensteden, de netwerken van christelijke leefgemeenschappen en andere monastieke initiatieven, waarvan een aantal ook expliciet op de geloofsbeleving en zingeving van en voor jongeren is gericht. En – waarom ook niet – andere maatschappelijke organisaties die zich richten op huisvesting van studenten en het inspireren en ondersteunen van academici en professionals.

Kortom:
De ontwikkelingen in kerk en samenleving dagen wat mij betreft Ruimzicht uit om het concept van de convivia niet alleen, maar zeker ook theologisch, te verdiepen;
het appèl dat zij doet op de verantwoordelijkheid van haar alumni, ook een bedding te geven en zichzelf bewuster te positioneren in het kerkelijke en maatschappelijke veld.

Ik keer terug naar mijn pannetje. Nou ja, niet helemaal mijn, maar toch.
Eén regeltje in de glossy, raakte bij mij ten aanzien van dit pannetje een gevoelige snaar. Tussen de tien geboden van Ella – net voor mijn tijd op het krijtbord van de keukendeur van Tout Passe geschreven – staat bij het zevende gebod: ‘Gij zult uw pannen koesteren als uzelf.’

Ook al is ‘ie dan clandestien in mijn bezit, ik hoop dat het feit dat hij tot op vandaag zonder al te veel kleerscheuren heeft gefunctioneerd, bewijst dat ik in elk geval heb gepoogd me aan dit gebod gehouden heb.
En dat ik zal doen, ook als ik ‘m straks meeneem naar een volgend onderkomen en nieuwe bestemming in mijn leven.

Ik hoop dat dat geldt voor ons allemaal.
Dat we de oogst, dat waar Ruimzicht voor ons voor staat, koesteren.
En dat we de uitdaging aangaan om – met de woorden van René van Loenen (uit Liedboek 816) – ‘versteende zekerheden’ en ‘huizen die geen onderkomen konden zijn’ durven te verlaten, en dat wij ‘van elke dwang bevrijd naar onbekende plaatsen reizen’. In de wetenschap dat ‘het de God van de hemel is die ons doet slagen’ en ‘wij, zijn dienaren, beginnen met de herbouw’ (Nehemia 2, 20).

Tekst uitgesproken tijdens de viering van het 150-jarige bestaan van Ruimzicht op 29 september 2018

Rosaliene Israël (40) studeerde theologie in Utrecht, is predikant voor christelijke leefgemeenschappen van de Protestantse Kerk Amsterdam en doet aan de Protestantse Theologische Universiteit praktisch-theologisch onderzoek naar christelijke leefgemeenschappen. Rosaliene woonde van 1998 tot 2001 in Tout Passe, een van de huizen van Ruimzicht in Utrecht, en daarna woonde en werkte ze achttien jaar als gemeenschapslid bij Oudezijds 100, een oecumenische leefgemeenschap in Amsterdam.